| Wat zie je? | Wat doe je |
Loopt 't | Is er een oneven aantal kinderen? | Bij 7 kinderen, maak dan drie werkplekken (een drietal, met een wachter). |
| Is de ruimte te klein? | Maak drie of twee werkplekken met een wachter. |
| Verloopt de opdracht heel snel? | Bij 4 beurten van elk kind, maak dan nieuwe tweetallen. |
| | Maak drie werkplekken. |
| Botsen de ontvangers tegen elkaar? | Spreek strakke regels af: de ontvanger mag niet op een andere mat komen. |
| Kunnen de kinderen niet in tweetallen werken? | Maak gebruik van een doordraaisysteem (opslag – vangen –lopen – opslag). |
| | Tips voor het maken van tweetallen: |
| | Lesgever maakt tweetallen. |
| | Door de kinderen zelf laten doen. |
| | Door één kind laten doen |
| Gaan de kinderen met de hoepels spelen of schuiven? | Gebruik tapijttegels. |
| | Maak met schilderstape vakken op de vloer. |
Leert 't | Raakt het kind de bal niet of ongecontroleerd? | Aanwijzing: sla de bal uit je hand, NIET opgooien! |
| | Maak een grote vuist. |
| | Gebruik een grotere bal. |
| | Wijs de bal na. |
| Krijgt het kind de bal niet over het net? | Hoepel iets meer naar voren plaatsen (let op maximale afstand van het net: 2m). |
| | Net lager hangen. |
| | Zonder net. |
| Komt de bal wel over het net, maar niet bij de ontvanger? | Opslaan in een vak. |
| Krijgt 1 kind de bal wel over het net, maar niet bij de ontvanger? | Gebruik een lichtere bal (bijv. strandbal). |
| | Eerste een paar keer onderhands gooien i.p.v. slaan. |
| | Aanwijzing: kijk naar het randje van het net en minder naar de bal. |
| | Aanwijzing: wijs de bal na met je slagarm. |
Lukt 't | Kan de uitgangshouding beter? | Let op een open stand en controleer of het juiste been voor staat. Bij een rechtshandige staat het linkerbeen voor, bij een linkshandige het rechter. |
| | Voorbeeld: let op één voet in de hoepel en de andere voet achter de hoepel. |
| Kan het raken van de bal beter? | Controleer of het kind de bal niet te hoog vasthoudt. |
| | Laat de slagarm soepel van achteren naar voren zwaaien. |
| | Veer iets in en strek ook de knieën bij het slaan. |
| | Voorbeeld: zwaai de hand met de bal samen met de slagarm een beetje naar achteren, zwaai dan naar voren, waarbij de vuist de bal inhaalt en wegslaat. |
| Kan de balbaan beter? | Let op de juiste keuze van de mikplaats door het kind. |
| | Laat het kind maar naar de bovenkant van het net (dus gericht op het doel) kijken. |
| | Laat het kind kijken naar de plek waar de bal moet komen (de ontvanger). |
| Komt elke bal in de handen van de ontvanger? | Wijs de bal na. |
| | Opslagplek een meter naar achteren. |
| | Vangplek een meter naar achteren. |
| Is het ontvangen te makkelijk? | Bal laten vangen in een emmer. |
| | Bal laten vangen in een omgekeerde pilon. |
| | Bal laten kaatsen op een kaatsplank en zelf vangen. |
| | Bal met de onderarm techniek omhoog spelen en vangen. |
| | Bal met onderarm techniek spelen naar een derde speler die aan dezelfde kant van het net staat. |
Leeft 't | Zijn de kinderen toe aan een nieuwe uitdaging? | Vragen hoeveel punten elk tweetal haalt. |
| | Maak twee teams en doe een estafette. |
| | Doorwisselregel: drie tweetallen die werken, één tweetal wacht, als een tweetal een fout maakt, moeten ze wisselen met wachters. |